Wetgeving

Wat zegt de wetgeving?

  • Evenveel vrouwelijke kandidaten op de lijsten als mannelijke.
  • Omdat lijsten uit een oneven aantal kandidaten bestaan, mag het verschil tussen het aantal vrouwelijke en mannelijke kandidaten niet groter zijn dan één.
  • Op plaats één en twee geen kandidaten van hetzelfde geslacht.
  • Volledige ritssysteem voor de lokale kieslijsten in Brussel en Wallonië.
  • De ministerraad bestaat minstens uit één vrouw.
  • Het schepencollege en de provinciale deputatie bestaan uit minstens één vrouw.
  • Op lokaal niveau is minstens een derde van eenzelfde geslacht in de advies- en overlegorganen en de raden van bestuur van autonome bedrijven.

Historisch overzicht van de belangrijkste mijlpalen:

1920: gemeentelijk stemrecht voor vrouwen

1948: algemeen stemrecht voor vrouwen

1965: eerste vrouwelijke minister

1994: wet Tobback-Smet: ten minste 1/3e vrouwen op de verkiezingslijsten

2002: quotawetten op federaal, regionaal en Europees niveau : evenveel vrouwen als mannen op de lijsten en de eerste twee kandidaten moeten van een verschillend geslacht zijn.

2005: het Gemeente- en het Provinciedecreet en de Brusselse ordonnantie leggen de samenstelling van de kieslijsten voor de gemeente- en provincieraadsverkiezingen vast wat de vertegenwoordiging van vrouwen en mannen betreft.

2018: de Brusselse ordonnantie waarborgt de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in de gemeentecolleges. Voortaan mag maximum twee derde van de schepenen van hetzelfde geslacht zijn.

Een kort overzicht van de wettelijke quotaregelingen:

Al vanaf de invoering van het gemeentelijk vrouwenstemrecht in 1920 gingen er stemmen op om vrouwen op een gelijke manier te laten deelnemen aan de politieke besluitvorming. Toch heeft het lang geduurd voor de eerste wet gestemd werd om die politieke deelname ook echt te garanderen.

In de jaren 70 en 80 bleef het bij enkele sterke madammen, die hun mannetje moesten staan in het ‘old boys network’.

Pas in het begin van de jaren 90 werd na heftige discussies in het parlement de eerste quotawet gestemd. Op initiatief van toenmalig minister van Binnenlandse Zaken Louis Tobback werd de wet Tobback-Smet ingevoerd in 1994. Bij de lokale verkiezingen van oktober 1994 was de overgangsmaatregel bij deze wet van toepassing. Die stelde dat maximaal drie vierde van de kandidaten op een lijst van hetzelfde geslacht mocht zijn. Voor de verkiezingen van 1999 en 2000 gold de wet Tobback-Smet in haar volle draagwijdte. Toen mocht maximaal twee derde van de kandidaten van hetzelfde geslacht zijn.

Zo moeizaam die eerste quotawet door het parlement gestemd raakte, zo vlot ging het de jaren nadien. Het was duidelijk dat de tijdsgeest er (eindelijk!) rijp voor was.

Voor de federale verkiezingen van 2003 had de paarse regering de wet Tobback-Smet al vervangen door een reeks nieuwe wetten die bepaalden dat op de kieslijsten voortaan evenveel vrouwelijke als mannelijke kandidaten zouden staan. Een vanzelfsprekendheid voor een progressieve samenleving die gelijke kansen tussen vrouwen en mannen hoog in het vaandel voert. Ook nieuw aan deze wetten was de bepaling dat voor de eerste twee plaatsen op de lijst de rits wordt toegepast. Een overgangsmaatregel drong zich opnieuw op, die stelde dat de eerste drie plaatsen op de lijst niet door kandidaten van hetzelfde geslacht ingenomen mochten worden.

Aansluitend hierop werden ook wetten gestemd om de pariteit te voorzien op de lijsten voor de verkiezingen van 2004 voor het Europese parlement en de regionale parlementen.

Deze wetten, die van 2002 dateren, waren echter niet van toepassing op de provinciale en gemeenteraadsverkiezingen, vermits de bevoegdheid hierover overgeheveld werd naar de gewesten. Daarom hadden de verschillende gewesten in 2005 met het oog op de gemeente- en provincieraadsverkiezingen van 2006, hun eigen decreten en ordonnanties uitgewerkt en eigen quotaregels opgesteld. Ook hier gold dat lijsten evenveel vrouwelijke als mannelijke kandidaten moesten bevatten. Terwijl in Brussel en Wallonië meteen ook gold dat de eerste en tweede plaats door kandidaten van verschillende sekse ingevuld moesten worden, hanteerde Vlaanderen een overgangsfase waarbij slechts één van de eerste drie plaatsen naar een vrouwelijke of mannelijke kandidaat ging.

Die overgangsperiode was tegen de verkiezingen van 14 oktober 2010 voorbij, waardoor ook in Vlaanderen op plaats één en twee van de kieslijsten telkens een vrouw en een man moesten staan.

Het Brusselse en Waalse parlement besloten nog verder te gaan. Zij voerden in maart 2012 en februari 2013 het volledige ritssysteem voor de lokale kieslijsten van 2018 in. Vrouwen en mannen moeten elkaar dan op elke lijst netjes afwisselen. Federaal minister voor Gelijke Kansen Milquet wou dit systeem ook federaal invoeren. Haar wetsontwerp werd echter lauw onthaald.

In 2018 waarborgt een Brusselse ordonnantie de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in de gemeentecolleges. Voortaan mag maximum twee derde van de schepenen van hetzelfde geslacht zijn.

Wat zegt de realiteit?

De pariteit op de lijsten die de wet vereist, wordt allerminst weerspiegeld in de samenstelling van de politieke organen. Aan de hand van de overheidsgegevens in databank Pinakes maakte zij-kant een diepgaande analyse van de vertegenwoordiging van vrouwen op alle politieke niveaus volgens de situatie in januari 2019.

Eerst en vooral geldt: hoe hoger het machtsniveau, hoe minder vrouwen.

Met 41% vrouwen (inclusief voorzitters) scoren de Belgische gemeenteraden slecht. In 5% van de gemeenten zitten evenveel vrouwen als mannen in de gemeenteraad. In Vlaanderen is Zelzate de slechtste leerling. Hier zijn slechts 13 procent van de gemeenteraadsleden vrouw.

In het schepencollege zijn vrouwen nog sterker in de minderheid. Zo is één op de drie schepenen (36%) een vrouw. Als we aan dit tempo verder blijven doen, wordt de genderpariteit in schepencolleges pas in 2060 bereikt. Gelukkig zijn er ook goede voorbeelden. In Londerzeel bestaat het college van burgemeester en schepenen uit vijf vrouwen en één man. Een grote uitzondering op de regel. Het omgekeerde komen we vaker tegen.

Op het hoogste gemeentelijke niveau zijn vrouwen nog afweziger. Slechts één op de zes burgemeesters (16%, inclusief waarnemende burgemeesters) is een vrouw.

Deze ondervertegenwoordiging van vrouwen in de uitvoerende functies is ook duidelijk op provincieniveau. Terwijl de provincieraden nog 42% vrouwen tellen, is één op de drie gedeputeerden (38%) een vrouw.

In de bovenlokale machtsregionen heerst diezelfde regel: ondanks de betere vertegenwoordiging van vrouwen in het Vlaams (44%), Brussels (40%), Waals (40%) en federaal (39%) parlement, kunnen we bijna spreken van een mannenbastion in de Vlaamse (33%), Waalse (29%) en zeker in de federale (22%) regering. Enkel de Brusselse regering kent een v/m-evenwicht.

Tussen droom en daad

Het mag duidelijk zijn: tussen droom en daad staan deze keer geen wetten in de weg, maar wel praktische bezwaren. Tijdens de vorige nationale verkiezingen van 2014 telden de kieslijsten evenveel vrouwen als mannen, en wisselden de geslachten elkaar netjes af op de eerste twee plaatsen. Deze pariteit is immers wettelijk verplicht. Nochtans is die gendergelijkheid op de lijsten niet terug te vinden in de effectieve mandaten, zo blijkt uit voorgaande cijfers. Bij de verkiezingen werden er niet alleen minder vrouwen verkozen, maar maakten ze ook minder aanspraak op een uitvoerend mandaat. Op deze manier wordt meer dan de helft van de bevolking anno 2019 nog steeds niet evenwichtig vertegenwoordigd.

Hoe komt dit? Dat er geen bekwame vrouwen te vinden zijn is nonsens en intellectueel oneerlijk. Wel staan vrouwen gemiddeld lager op de lijsten dan mannen. We kunnen onze politieke partijen in twee kampen verdelen: degenen die hun best doen om evenveel vrouwelijke als mannelijke lijsttrekkers te hebben – en degenen die dit niet doen. In het eerste kamp zitten de partijen PVDA, Groen en sp.a als primus van de klas. In het tweede kamp zit CD&V, N-VA en het Vlaams Belang – zij geraken met moeite aan een derde vrouwelijke lijsttrekkers. CD&V heeft zelfs minder vrouwelijke lijsttrekkers dan bij de vorige nationale verkiezingen van 2014. Dat heeft gevolgen: zo toont o.m. een studie van de UGent aan dat minder gemotiveerde of geïnformeerde kiezers vaker een lijststem of een stem op de lijsttrekkers uitbrengen. Omdat meer mannen dan vrouwen de lijsten trekken, is dit een eerste oorzaak van onevenwicht in de mandaten.

Natuurlijk speelt het aantal voorkeursstemmen van de kandidaten een grote rol. Zo slagen bekende politici erin om over andere kandidaten hoger op de lijst te springen, simpelweg door hun grote aantal voorkeursstemmen. Die voorkeursstemmen gingen traditioneel nog vooral naar mannen. Niet zo heel lang geleden hadden zij immers het politieke speelveld grotendeels voor zich alleen, en ervaring en zichtbaarheid spelen bij deze stemmen de grootste rol. Politieke partijen spelen in op dit herkenningseffect bij de kiezer, en zetten hun oude getrouwen vooraan op de lijst. De top wordt dan ook nog steeds gevormd door politici die in het verleden een functie als burgemeester, schepen, minister, voorzitter of fractieleider uitoefenden.

Tot slot mag ook de rol van het old boys network niet onderschat worden wanneer de zetels verdeeld worden na de verkiezingen. Mannen domineren nog steeds de politieke arena waardoor vrouwen minder gezien én gehoord worden.

#MaakPlaats

Deze analyse van zij-kant bewijst dat de gelijke vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de politiek nog niet voor vandaag is. Maar misschien wel voor de nieuwe parlementen en ministerraden die zullen aantreden. Het is dus hoog tijd dat mannen plaats maken voor hun vrouwelijke collega’s. Politieke partijen hebben hierin een belangrijke verantwoordelijkheid.

zij-kant roept op om bij de lijstvormingen in Vlaanderen – zoals dit al in Brussel en Wallonië beslist is – het ritssysteem toe te passen voor de volledige lijst zodat er niet alleen evenveel vrouwen als mannen op de kieslijsten staan, maar ze ook gelijk verdeeld zijn over de plaatsen. Bovendien moeten partijen actief op zoek gaan naar meer vrouwelijke lijsttrekkers. Tijdens de campagne moeten de middelen gelijkwaardig ingezet worden voor de vrouwen en de mannen op de lijst.

#StemVrouw

Als kiezers hebben we de sleutel in handen. Hoe meer voorkeursstemmen politica’s krijgen, hoe meer kans dat ze verkozen worden. En hoe meer stemmen, hoe groter de kans op een uitvoerend mandaat. Als we met z’n allen vrouwelijk stemmen, kunnen we er samen voor zorgen dat het old boys network uitgespeeld raakt. De vorige parlementaire verkiezingen van 2014 tonen echter duidelijk aan dat – ondanks de impact van onze Stem Vrouw-campagne – er een groot verschil was tussen het aantal verkozen vrouwen in het federaal parlement (39%) en het aantal vrouwen in de federale regering (32%). Bij de stap van verkozen parlementslid naar minister moeten vrouwen in 2019 meer kansen krijgen.

Hier heeft de overheid ook een rol te spelen. In een naar gendergelijkheid strevende samenleving is het niet meer dan normaal dat de politiek haar verantwoordelijkheid neemt en het v/m-evenwicht in de bestuursfuncties verder invoert en bewaakt, net zoals ze dat nu al doet op de kieslijsten. Een eerlijke quotaregeling die verder gaat dan de wettelijke verplichting dat beide geslachten moeten vertegenwoordigd zijn is nodig bij de toekenning van de uitvoerende mandaten.

zij-kant pleit daarom voor een eenvoudige, maar des te sterkere maatregel: de pariteit in alle uitvoerende bestuursorganen. 50/50 dus, of het nu gaat om een ministerraad, schepencollege of een deputatie.